ASAC

Amsterdamse Studenten Alpen Club » Historie

Jaren ’20 en ’30
De oprichting van de ASAC heeft twee jaar op zich laten wachten na de eerste voorzichtige voornemens in 1924. Maar zoals blijkt uit het volgende stuk uit jaarverslagen van 1927 en in de woorden die hoorden bij het Amsterdams Studenten Corps, is er bij de ‘geboorte’ van de ASAC uiteindelijk een mooi ‘kind’ op de wereld gezet.

“Wanneer ik de geschiedenis der eerste levensmaanden van het jongste kind van de moeder ASC ga verhalen, dan doe ik dit met groote denkbaarheid jegens allen die den jongeborene de eerste levenmaanden hebben mogelijk gemaakt, en met voldoening tevens dat uit het wicht in zoo korten tijd een flinke jongeling is gegroeid, die zich zijn plaats tusschen zijn zooveel oudere broers en zusters heeft waardig getoond en wiens heden alles doet hopen voor de toekomst.”

In navolging op Delft en Leiden kon Amsterdam niet na blijven en kreeg dan ook haar eigen ‘Amsterdams Studenten Alpen Club’ met bij de oprichting achttien (mannelijke) leden en als doelstelling: “de kennis der berglanden in het algemeen en der Alpen in het bijzonder onder de leden van het ASC te verbreiden en een band te vormen tusschen alle leden van voorgenoemde Corps, die in dergelijke streken belangstellen.”

De oprichting van de ASAC vond plaats op initiatief van de heer P. Westerdijk die tevens een half jaar voorzitter van de ASAC is gebleven. Aangezien de ASAC als een subvereniging van het ASC opgericht werd, was de vereniging in de eerste jaren alleen voor mannen toegankelijk.

Op 22 mei 1935 heeft ASAC er een nieuwe zusje bij, de Amsterdams Vrouwen Studenten Alpen Club (AVSAC). Deze vereniging werd als subvereniging van het Amsterdamse Vrouwen Studenten Vereniging (het Corps voor vrouwen) en een mooie en veel belovende start. Nadat zij een jaar, wegens hun korte bestaan, met de Leidse vrouwen naar de Italiaanse bergen zijn geweest, zetten ze hun eerste zelfstandige stappen.

“(…) werd met groote geestdrift begonnen aan de verwezenlijking van het doel der AVSAC, door de Alpensport onder de leden der A.V.S.V. te bevorderen en hiervoor ook lezingen en bijeenkomsten te houden.

Het bestuur dat 1935 aantrad vermeld met grote trots dat zij in 1937 met maarliefst 20 leden een winterexcursie in Oostenrijk hebben gemaakt. Het ledenaantal groeit weer gestaag, met name door het toegenomen enthousiasme over de wintersport. De zomerexcursies blijken niet populair en het bestuur spreekt dan ook de angst uit dat de Alpine kennis verloren zal gaan.


Jaren ’40

Begin van het jaarverslag 1941: “Gaarne zou ik dit jaarverslag met wat meer optimistische woorden beginnen, mar wat geeft het mooi te praten, als de daden niet daarmede in overeenstemming zij.

De ASAC is nooit een zeer bloeiende vereniging geweest, maar er waren steeds een klein aantal getrouwen, die de bergsport in de A.S.C. hoog hielden. De laatste jaren zijn de oude getrouwen verdwenen en helaas geen jongeren voor hen in de plaats getreden.”

Het eindigt met: “Leert in Uw studententijd de bergen kennen en liefhebben, dan zult ge er later steeds gaarne terug keeren, ook al bestijgt ge geen hooge toppen meer.”

Dat de jaren ’40 niet de topjaren van de ASAC zouden worden was duidelijk. Voor de AVSAC waren de jaren nog zwaarder. Begin jaren ’40 luiden zijn in eigen woorden een oorlogsdut in, maar met het voornemen om bij het ontwaken des te harder te brullen. Ook de ASAC bleek de oorlog niet te overleven en verklaarde terugkijkend in 1946 dat ze dood was maar op dat moment weer springlevend. Het snelle herstel na de oorlog zette zich voort en in 1948 wordt voor het eerst in jaren zelfs weer en zomerexcursie ondernomen. Dit maal net als in de beginjaren, naar de Italiaanse Dolomieten. Men was eerder dit jaar door de Fransen zeer welkom ontvangen in Grenoble. Met deze studenten had men al contact en had hen voor de oorlog hartelijk ontvangen in Amsterdam. Ook met de Italianen schijnt het goed te klikken en een bezoek van hen aan Amsterdam vindt nog hetzelfde jaar plaats.

In 1948 gaat het om financiële reden wat slechter met de ASAC maar uit het jaarverslag blijkt dat de AVSAC weer levend is. De voorzitter van de ASAC beschrijft hoe hij op een zonnige voorjaarsochtend een jong lid van de AVSAC soepel langs haar regenpijp naar beneden ziet komen. Bij navraag blijkt zij bij wijze van ochtendgymnastiek iedere ochtend, net als de andere leden, een rondje over haar gevel te maken. Ze zegt van geluk te mogen spreken dat zij niet in Zuid woont, daar zijn de woningen een stuk rechter en de gevels veel gladder….


Jaren ’50

In de eerste jaren is het stil rond om de ASAC, maar is het weer de AVSAC die enthousiast blijft ´klimmen´. Na een geslaagde tocht op de ski´s besluiten de dames, net als 56 jaar later, een toppenplan op te zetten. Het gaat hier om de drie hoogste toppen van Nederland. Van de Stompert (5730 cm) wordt vermeld dat deze prachtig uitzicht geeft over de Utrechtse Heuvelrug, van Amersfoort tot Utrecht en van Veluwe tot de Hilversum. Dit prachtige toppen plan wordt met een buitenlandse top afgesloten, de Notre-Dame (69m). Na een beklimming via de trappen wordt besloten om via de buitenkant aan touwen de toren weer te verlaten. Iets wat heel koud en nat is in de najaarsstorm, maar enkele voorbijgangers wel doet stoppen.

Of het deze activiteiten zijn geweest is niet duidelijk, maar in het volgende jaar wordt het leden aantal, dan nog zes, verviervoudigd. En dit is niet het enige dat er te vieren valt. De Nederlandse Alpen Vereniging (NAV) geeft aan dat zij de banden met de Studenten Alpen Clubs aan wil halen. Ze besluiten twee afgevaardigden van deze verenigingen aan hun bestuurvergaderingen te laten deelnemen. Amsterdam is op dat moment nog de enige stad is met een vrouwelijke variant op de SAC’s en unaniem wordt Amsterdam dan ook als vertegenwoordiger aangewezen. Vol trots noteert de vertegenwoordigster van de AVSAC in het jaarverslag dat ze dat jaar heeft gedineerd met Prinses Beatrix en Irene. Dit dineer werd gehouden ter ere van het gouden jubileum van de NAV en het ontvangst van het predikaat ‘Koninklijk’.

Het skiën is een schone zaak
En schept het mensdom veel vermaak:
Het klauteren echter minder zoet
Zit al dan niet de mens in ’t bloed.

Zo begon het jaarverslag van 1954. Een jaar waarin voor het eerst in lange tijd weer melding wordt gemaakt van een gezamenlijke klimexcursie en wel naar de Maasrotsen. Onder leiding van één instructeur werd een weekend lang geklommen en de basis gelegd voor een zware klimcursus in het Mont Blanc gebied waar alleen de aller beste aan mee mochten doen. Uiteraard bleef de wintersport belangrijk en wordt er treurig vermeld dat de interacademische wisselbeker helaas weer niet mee naar Amsterdam genomen kon worden.

In 1958 vinden de voorzitter en de penningmeester het verantwoord genoeg om uit de kas van de ASAC een ‘super-alpen-touw met musketons’ aan te schaffen. Een eigen touw biedt vele mogelijkheden die direct gebruikt werden. Een weekendje klimmen op de gladde rotsen in België en een weekje klimmen met de andere S.A.C.’s in Frankrijk, het werd allemaal nog hetzelfde jaar ondernomen. En de verwachtingen stegen: “ (…) deze lijn steiler (6e graads?) zal gaan en tot de grootste hoogten leiden zal in onze wens en verwachting. De Mont Blanc is nog niet beklommen.” (jaarverslag 1958, almanak 1986) Was men toen al met het ambitieuze toppenplan bezig?


Jaren ’60

De jaren zestig werden ingeluid met een stevige ontgroening van de nieuwe ‘foeten’. Tijdens een zware beklimming in Frankrijk heeft de groep af moeten haken wegens slecht weer en het de tocht pas een jaar later af kunnen maken. Het gevoel van verrukking dat de aanblik van de verbaasde nieuwelingen gaf bij het deze beklimming, wordt uitgebreid in het jaarverslag van dat twee jaar later opgenomen.

Het 35 jarig bestaan van de ASAC. werd in 1961 met een, toen traditionele, kaasfondue avond gevierd. Zoals ieder jaar werd ook dit jaar tijdens dit gezellig samen zijn een plan gemaakt voor de wintersport wedstrijden. Enkele leden van de ASAC doen het niet slecht en lieten o.a. in Grenoble de ploeg uit Praag, Moskou en Warschau achter zich. Deze zegen werd een overwinning van het kapitalisme op het communisme groots gevierd.

In 1963 werd door een aantal leden van de ASAC een tocht met sherpa’s gemaakt. Niet iedereen heeft de top gehaald, maar degene die dat wel hebben gedaan, hebben trots hun zegelringen in de eeuwige sneeuw gedrukt met de woorden: “je voelt je klein in deze weidse ruimte, maar toch gaat er een diepe voldoening door je heen” (jaarverslag 1963, almanak 1986)

Het achtste lustrum werd zeer toepasselijk op 4165 meter hoogte met veel sigaren gevierd. Volgens getuigen een belevenis om nooit ter vergeten. De rest van het jaar was helaas wederom niet al te goed en weer zijn tol geëist. Mensen die zich afvragen waar om je nog de bergen in zou gaan wordt opgeroepen dan ook niet mee te gaan zodat de echte fanaten rustig en met een verminderde kans op ongelukken hun gang kunnen gaan. Dat deze fanaten er binnen de ASAC genoeg zijn staat vast. Voor het eerst wordt er dit jaar ook melding gemaakt van een iets stroeve verhouding met de ‘moeder club’ het A.S.C.. De dames hadden hier een jaar eerder al last van.

In 1967 lieten de dames van de AVSAC zich tijdens de introductie van de nieuwe leden traditioneel langs Raamgracht 6-8 naar beneden zakken. De heren van de ASAC hielden hen boven, temidden van vele flessen drank, vast. Niet iedereen kwam geheel ongeschonden beneden maar men verwacht dat de wonden snel zullen helen. Deze afdaling heeft het klimenthousiasme echter niet doen af nemen en er werden dat jaar dan ook nog vele tochten over de Maasrotsen gemaakt. Het jaarverslag wordt zoals altijd bij de AVSAC met ‘Berg Heil’ afgesloten.